panacheren

Conjugations List of Panacheren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpanacheerpanacheerdeheb gepanacheerd
jij, je, upanacheertpanacheerdehebt gepanacheerd
hij, zij, hetpanacheertpanacheerdeheeft gepanacheerd
wijpanacherenpanacheerdenhebben gepanacheerd
julliepanacherenpanacheerdenhebben gepanacheerd
zij, zepanacherenpanacheerdenhebben gepanacheerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Panacheren with some of the pronouns.

  • Ik panacheer de groenten voor het diner.
  • Jij panacheert graag fruit in je salades.
  • Hij panacheert zijn kledingstijl met felle kleuren.
  • Wij panacheren regelmatig onze menukaart.
  • Zij panacheren verschillende muziekstijlen in hun optredens.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Panacheren with some of the pronouns.

  • Ik panacheerde vroeger vaak groenten voor het diner.
  • Jij panacheerde graag fruit in je salades toen je jonger was.
  • Hij panacheerde zijn kledingstijl met felle kleuren gedurende die periode.
  • Wij panacheerden regelmatig onze menukaart tijdens dat project.
  • Zij panacheerden verschillende muziekstijlen in hun optredens vroeger.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Panacheren with some of the pronouns.

  • Ik heb de groenten voor het diner gepanacheerd.
  • Jij hebt graag fruit gepanacheerd in je salades.
  • Hij heeft zijn kledingstijl met felle kleuren gepanacheerd.
  • Wij hebben regelmatig onze menukaart gepanacheerd.
  • Zij hebben verschillende muziekstijlen gepanacheerd in hun optredens.