moeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | moer | moerde | heb gemoerd |
jij, je, u | moert | moerde | hebt gemoerd |
hij, zij, het | moert | moerde | heeft gemoerd |
wij | moeren | moerden | hebben gemoerd |
jullie | moeren | moerden | hebben gemoerd |
zij, ze | moeren | moerden | hebben gemoerd |
Presens
Example presens sentences for Moeren with some of the pronouns.
- Ik moet een presentatie geven.
- Jij moet je huiswerk maken.
- Hij moet zijn kamer opruimen.
- Wij moeten vroeg opstaan.
- Zij moeten naar de supermarkt gaan.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Moeren with some of the pronouns.
- Ik moest naar de tandarts.
- Jij moest je excuses aanbieden.
- Hij moest hard werken.
- Wij moesten de trein halen.
- Zij moesten de afwas doen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Moeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn sleutels verloren.
- Jij hebt je telefoon laten vallen.
- Hij heeft het boek gelezen.
- Wij hebben gisteren een film gekeken.
- Zij hebben hun huis verkocht.