aanrazeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | razeer aan | razeerde aan | heb aangerazeerd |
jij, je, u | razeert aan | razeerde aan | hebt aangerazeerd |
hij, zij, het | razeert aan | razeerde aan | heeft aangerazeerd |
wij | razeren aan | razeerden aan | hebben aangerazeerd |
jullie | razeren aan | razeerden aan | hebben aangerazeerd |
zij, ze | razeren aan | razeerden aan | hebben aangerazeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanrazeren with some of the pronouns.
- Ik raas aan de tafel.
- Jij raast aan de muur.
- Hij/Zij raast aan het raam.
- Wij razen aan de deur.
- Jullie razen aan de stoel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanrazeren with some of the pronouns.
- Ik raasde aan de boom.
- Jij raasde aan de auto.
- Hij/Zij raasde aan de kast.
- Wij raasden aan de rivier.
- Jullie raasden aan de hekken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanrazeren with some of the pronouns.
- Ik heb aangeraasd op de grond.
- Jij hebt aangeraasd langs de weg.
- Hij/Zij heeft aangeraasd in de tuin.
- Wij hebben aangeraasd door het park.
- Jullie hebben aangeraasd op het strand.