hotten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hot | hotte | ben gehot |
jij, je, u | hot | hotte | bent gehot |
hij, zij, het | hot | hotte | is gehot |
wij | hotten | hotten | zijn gehot |
jullie | hotten | hotten | zijn gehot |
zij, ze | hotten | hotten | zijn gehot |
PresensBeta
Example presens sentences for Hotten with some of the pronouns.
- Ik hot nu naar de winkel.
- Jij hott naar het feest vanavond.
- Hij of zij hott elke dag naar zijn werk.
- Wij hotten samen door het park.
- Zij hotten graag in de zomer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hotten with some of the pronouns.
- Vroeger hotte ik altijd naar school met de fiets.
- Toen ik jonger was, hotte jij vaak naar het strand.
- Hij of zij hotte regelmatig naar dat café.
- Elke zomer hotte wij naar dezelfde vakantiebestemming.
- In mijn jeugd hotte zij veel door Europa.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hotten with some of the pronouns.
- Ik heb net gehot naar de supermarkt.
- Jij bent gisteren naar dat concert gehot.
- Hij of zij is vorige week naar Spanje gehot.
- Wij zijn vandaag al meerdere keren naar buiten gehot.
- Zij hebben laatst naar die nieuwe film gehot.