berechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | berecht | berechtte | heb berecht |
jij, je, u | berecht | berechtte | hebt berecht |
hij, zij, het | berecht | berechtte | heeft berecht |
wij | berechten | berechtten | hebben berecht |
jullie | berechten | berechtten | hebben berecht |
zij, ze | berechten | berechtten | hebben berecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Berechten with some of the pronouns.
- Ik berecht de verdachte volgens de wet.
- Jij berecht de zaak met zorgvuldigheid.
- Hij/zij/het berecht de getuige voor meineed.
- Wij berechten de crimineel op basis van het bewijsmateriaal.
- Jullie berechten de overtreding streng.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Berechten with some of the pronouns.
- Ik berechtte de verdachte met behulp van getuigenverklaringen.
- Jij berechtte de zaak met grote nauwkeurigheid.
- Hij/zij/het berechtte de getuige tijdens het proces.
- Wij berechtten de crimineel op basis van het verzamelde bewijs.
- Jullie berechtten de overtreding met de vereiste juridische stappen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Berechten with some of the pronouns.
- Ik heb de verdachte berecht na een uitgebreid onderzoek.
- Jij hebt de zaak eerder berecht dan verwacht.
- Hij/zij/het heeft de getuige al berecht voordat ik arriveerde.
- Wij hebben de crimineel al berecht en veroordeeld.
- Jullie hebben de overtreding vorige week berecht.