opscharrelen

Conjugations List of Opscharrelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikscharrel opscharrelde opheb opgescharreld
jij, je, uscharrelt opscharrelde ophebt opgescharreld
hij, zij, hetscharrelt opscharrelde opheeft opgescharreld
wijscharrelen opscharrelden ophebben opgescharreld
julliescharrelen opscharrelden ophebben opgescharreld
zij, zescharrelen opscharrelden ophebben opgescharreld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opscharrelen with some of the pronouns.

  • Ik scharrel op naar de winkel om boodschappen te doen.
  • Jij scharrelt wat bij elkaar voor het avondeten.
  • Hij scharrelt rond in de tuin op zoek naar zijn sleutels.
  • Wij scharrelen elke ochtend eieren bij de boer.
  • Zij scharrelen door de stad op zoek naar leuke winkels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opscharrelen with some of the pronouns.

  • Vroeger scharrelde ik vaak oude meubels op bij rommelmarkten.
  • Toen we jong waren, scharrelden we snoep bij de buurtwinkel.
  • Hij scharrelde door de kast en vond een vergeten fotoalbum.
  • In die tijd scharrelden we geld bij elkaar voor een vakantie.
  • Zij scharrelden materialen op om een nieuw kunstwerk te maken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opscharrelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de benodigde ingrediĆ«nten opgescharreld voor het recept.
  • Jij hebt een interessant artikel opgescharreld voor je presentatie.
  • Hij heeft een paar nieuwe klanten opgescharreld voor zijn bedrijf.
  • Wij hebben tickets opgescharreld voor het concert van onze favoriete band.
  • Zij hebben informatie opgescharreld over de geschiedenis van het gebouw.