confectioneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | confectioneer | confectioneerde | heb geconfectioneerd |
jij, je, u | confectioneert | confectioneerde | hebt geconfectioneerd |
hij, zij, het | confectioneert | confectioneerde | heeft geconfectioneerd |
wij | confectioneren | confectioneerden | hebben geconfectioneerd |
jullie | confectioneren | confectioneerden | hebben geconfectioneerd |
zij, ze | confectioneren | confectioneerden | hebben geconfectioneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Confectioneren with some of the pronouns.
- Ik confectioneer jurken voor bruiden.
- Jij confectioneert kledingstukken op maat.
- Hij/Zij/Het confectioneert de kostuums voor het toneelstuk.
- Wij confectioneren de gordijnen voor het theater.
- Jullie confectioneren de uniformen voor het orkest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Confectioneren with some of the pronouns.
- Ik confectioneerde jurken voor bruiden.
- Jij confectioneerde kledingstukken op maat.
- Hij/Zij/Het confectioneerde de kostuums voor het toneelstuk.
- Wij confectioneerden de gordijnen voor het theater.
- Jullie confectioneerden de uniformen voor het orkest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Confectioneren with some of the pronouns.
- Ik heb jurken geconfectioneerd voor bruiden.
- Jij hebt kledingstukken op maat geconfectioneerd.
- Hij/Zij/Het heeft de kostuums voor het toneelstuk geconfectioneerd.
- Wij hebben de gordijnen voor het theater geconfectioneerd.
- Jullie hebben de uniformen voor het orkest geconfectioneerd.