grabbelen

Conjugations List of Grabbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrabbelgrabbeldeheb gegrabbeld
jij, je, ugrabbeltgrabbeldehebt gegrabbeld
hij, zij, hetgrabbeltgrabbeldeheeft gegrabbeld
wijgrabbelengrabbeldenhebben gegrabbeld
julliegrabbelengrabbeldenhebben gegrabbeld
zij, zegrabbelengrabbeldenhebben gegrabbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Grabbelen with some of the pronouns.

  • Ik grabbel in de zak en haal er een snoepje uit.
  • Jij grabbelt in de doos en vindt een verrassing.
  • Hij grabbelt onhandig tussen de spullen.
  • Zij grabbelen enthousiast in de bak met speelgoed.
  • We grabbelen allemaal om beurten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Grabbelen with some of the pronouns.

  • Ik grabbelde in de zak en haalde er een snoepje uit.
  • Jij grabbelde in de doos en vond een verrassing.
  • Hij grabbelde onhandig tussen de spullen.
  • Zij grabbelden enthousiast in de bak met speelgoed.
  • We grabbelden allemaal om beurten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Grabbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb in de zak gegrabbeld en een snoepje gevonden.
  • Jij hebt in de doos gegrabbeld en een verrassing ontdekt.
  • Hij heeft onhandig tussen de spullen gegrabbeld.
  • Zij hebben enthousiast in de bak met speelgoed gegrabbeld.
  • We hebben allemaal om beurten gegrabbeld.