jouen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | jou | joude | heb gejoud |
jij, je, u | jout | joude | hebt gejoud |
hij, zij, het | jout | joude | heeft gejoud |
wij | jouen | jouden | hebben gejoud |
jullie | jouen | jouden | hebben gejoud |
zij, ze | jouen | jouden | hebben gejoud |
PresensBeta
Example presens sentences for Jouen with some of the pronouns.
- Ik jou een cadeau.
- Jij jout je in voor het project.
- Hij/Zij jout de bal naar voren.
- Wij jouen samen in het park.
- Jullie jouen graag videogames.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Jouen with some of the pronouns.
- Ik joute een cadeau.
- Jij jout je in voor het project.
- Hij/Zij jout de bal naar voren.
- Wij jouten samen in het park.
- Jullie jouten graag videogames.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Jouen with some of the pronouns.
- Ik heb joud een cadeau.
- Jij hebt je ingezet voor het project.
- Hij/Zij heeft de bal naar voren gejoud.
- Wij hebben samen gejoud in het park.
- Jullie hebben graag videogames gejoud.