thuishalen

Conjugations List of Thuishalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaal thuishaalde thuisheb thuisgehaald
jij, je, uhaalt thuishaalde thuishebt thuisgehaald
hij, zij, hethaalt thuishaalde thuisheeft thuisgehaald
wijhalen thuishaalden thuishebben thuisgehaald
julliehalen thuishaalden thuishebben thuisgehaald
zij, zehalen thuishaalden thuishebben thuisgehaald

Presens
Beta

Example presens sentences for Thuishalen with some of the pronouns.

  • Ik haal mijn sleutels altijd thuis.
  • Jij haalt de boodschappen meestal thuis.
  • Hij haalt zijn kinderen van school thuis.
  • Wij halen de post dagelijks thuis.
  • Zij halen de hond elke avond thuis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Thuishalen with some of the pronouns.

  • Vroeger haalde ik mijn sleutels altijd thuis.
  • Toen jij nog klein was, haalde je de boodschappen vaak thuis.
  • Hij haalde zijn kinderen vroeger altijd van school thuis.
  • In die tijd haalden wij de post regelmatig thuis.
  • Als het regende, haalden zij de hond niet buiten maar thuis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Thuishalen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn sleutels gisteren thuisgehaald.
  • Jij hebt de boodschappen vandaag al thuisgehaald.
  • Hij heeft zijn kinderen van school vorige week thuisgehaald.
  • Wij hebben de post al binnen een uur thuisgehaald.
  • Zij hebben de hond net uitgelaten en thuisgehaald.