voorpreken

Conjugations List of Voorpreken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpreek voorpreekte voorheb voorgepreekt
jij, je, upreekt voorpreekte voorhebt voorgepreekt
hij, zij, hetpreekt voorpreekte voorheeft voorgepreekt
wijpreken voorpreekten voorhebben voorgepreekt
julliepreken voorpreekten voorhebben voorgepreekt
zij, zepreken voorpreekten voorhebben voorgepreekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Voorpreken with some of the pronouns.

  • Ik preken voor over de kracht van positief denken.
  • Jij preekt voor op zondagochtend in de kerk.
  • Hij/zij/het preekt voor de gelijkheid van alle mensen.
  • Wij preken voor een betere wereld zonder oorlog.
  • Jullie preken voor meer tolerantie en begrip in de samenleving.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Voorpreken with some of the pronouns.

  • Ik prees voor over het belang van gezonde voeding.
  • Jij prees voor tijdens de bijeenkomst van de buurtvereniging.
  • Hij/zij/het prees voor ondanks de moeilijke omstandigheden.
  • Wij prezen voor op de ouderavond van school.
  • Jullie prezen voor over de waarde van vriendschap.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Voorpreken with some of the pronouns.

  • Ik heb voorgepreken over het belang van duurzaamheid.
  • Jij hebt voorgepreekt op de conferentie vorige week.
  • Hij/zij/het heeft voorgepreekt voor een volle zaal met enthousiaste luisteraars.
  • Wij hebben voorgepreken tijdens de herdenkingsceremonie.
  • Jullie hebben voorgepreken over de geschiedenis van ons land.