aderiseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | aderiseer | aderiseerde | heb geaderiseerd |
jij, je, u | aderiseert | aderiseerde | hebt geaderiseerd |
hij, zij, het | aderiseert | aderiseerde | heeft geaderiseerd |
wij | aderiseren | aderiseerden | hebben geaderiseerd |
jullie | aderiseren | aderiseerden | hebben geaderiseerd |
zij, ze | aderiseren | aderiseerden | hebben geaderiseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aderiseren with some of the pronouns.
- Ik aderiseer elke dag.
- Jij aderiseert regelmatig.
- Hij/Zij aderiseert met veel enthousiasme.
- Wij aderiseren samen als een team.
- Jullie aderiseren vaak in deze klas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aderiseren with some of the pronouns.
- Vroeger aderiseerde ik elke dag.
- Toen ik jong was, aderiseerde ik graag.
- Hij/Zij aderiseerde altijd met plezier.
- Wij aderiseerden samen tijdens onze studietijd.
- Jullie aderiseerden vroeger meer dan nu.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aderiseren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren aderiseerd.
- Jij bent al eerder gaan aderiseren.
- Hij/Zij heeft vorige week aderiseerd.
- Wij zijn naar de training geweest en hebben aderiseerd.
- Jullie hebben al veel aderiseerd in dit project.