brabbelen

Conjugations List of Brabbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbrabbelbrabbeldeheb gebrabbeld
jij, je, ubrabbeltbrabbeldehebt gebrabbeld
hij, zij, hetbrabbeltbrabbeldeheeft gebrabbeld
wijbrabbelenbrabbeldenhebben gebrabbeld
julliebrabbelenbrabbeldenhebben gebrabbeld
zij, zebrabbelenbrabbeldenhebben gebrabbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Brabbelen with some of the pronouns.

  • Ik brabbel tijdens het spelen met mijn speelgoed.
  • Jij brabbelt altijd als je enthousiast bent.
  • Hij brabbelt onverstaanbare woorden terwijl hij slaapt.
  • Wij brabbelen vrolijk tegen elkaar in onze eigen taal.
  • Zij brabbelen in hun kindertaal en proberen ons na te doen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Brabbelen with some of the pronouns.

  • Ik brabbelde vaak als baby, maar nu kan ik goed praten.
  • Jij brabbelde de hele dag door, zelfs als je sliep.
  • Hij brabbelde onophoudelijk en het leek alsof hij echt iets wilde zeggen.
  • Wij brabbelden samen als kinderen en hadden onze eigen geheime taal.
  • Zij brabbelden altijd wanneer ze opgewonden waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Brabbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gebrabbeld toen ik nog een baby was.
  • Jij hebt veel gebrabbeld tijdens de familiebijeenkomst.
  • Hij heeft een beetje gebrabbeld voordat hij zijn eerste woorden zei.
  • Wij hebben vroeger allemaal gebrabbeld als baby's.
  • Zij hebben veel gebrabbeld toen ze begonnen te leren praten.