ontregelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontregel | ontregelde | heb ontregeld |
jij, je, u | ontregelt | ontregelde | hebt ontregeld |
hij, zij, het | ontregelt | ontregelde | heeft ontregeld |
wij | ontregelen | ontregelden | hebben ontregeld |
jullie | ontregelen | ontregelden | hebben ontregeld |
zij, ze | ontregelen | ontregelden | hebben ontregeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontregelen with some of the pronouns.
- Ik ontregel de planning.
- Jij ontregelt het proces.
- Hij/zij ontregelt de balans.
- Wij ontregelen de routine.
- Zij ontregelen de vergadering.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontregelen with some of the pronouns.
- Ik ontregelde de planning.
- Jij ontregelde het proces.
- Hij/zij ontregelde de balans.
- Wij ontregelden de routine.
- Zij ontregelden de vergadering.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontregelen with some of the pronouns.
- Ik heb de planning ontregeld.
- Jij hebt het proces ontregeld.
- Hij/zij heeft de balans ontregeld.
- Wij hebben de routine ontregeld.
- Zij hebben de vergadering ontregeld.