afmeten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | meet af | mat af | heb afgemeten |
jij, je, u | meet af | mat af | hebt afgemeten |
hij, zij, het | meet af | mat af | heeft afgemeten |
wij | meten af | maten af | hebben afgemeten |
jullie | meten af | maten af | hebben afgemeten |
zij, ze | meten af | maten af | hebben afgemeten |
Presens
Example presens sentences for Afmeten with some of the pronouns.
- Ik meet de afstand nauwkeurig af.
- Jij meet het oppervlak zorgvuldig af.
- Hij meet de tijd elke dag af.
- Wij meten de hoeveelheid ingrediënten precies af.
- Zij meten de breedte van de kamer snel af.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afmeten with some of the pronouns.
- Ik mat de afstand nauwkeurig af.
- Jij mat het oppervlak zorgvuldig af.
- Hij mat de tijd elke dag af.
- Wij maten de hoeveelheid ingrediënten precies af.
- Zij maten de breedte van de kamer snel af.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afmeten with some of the pronouns.
- Ik heb de afstand nauwkeurig afgemeten.
- Jij hebt het oppervlak zorgvuldig afgemeten.
- Hij heeft de tijd elke dag afgemeten.
- Wij hebben de hoeveelheid ingrediënten precies afgemeten.
- Zij hebben de breedte van de kamer snel afgemeten.