holen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hool | hoolde | heb gehoold |
jij, je, u | hoolt | hoolde | hebt gehoold |
hij, zij, het | hoolt | hoolde | heeft gehoold |
wij | holen | hoolden | hebben gehoold |
jullie | holen | hoolden | hebben gehoold |
zij, ze | holen | hoolden | hebben gehoold |
PresensBeta
Example presens sentences for Holen with some of the pronouns.
- Ik hol naar school.
- Jij holt hard.
- Hij haalt de boodschappen.
- Wij halen de trein van zeven uur.
- Zij halen hun diploma.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Holen with some of the pronouns.
- Vroeger haalde ik altijd brood bij de bakker.
- Toen ik jong was, haalde ik elke dag de krant.
- Het team haalde vorig jaar de finale.
- We haalden onze vriend op van het vliegveld.
- De kat haalde de bloempot van de vensterbank.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Holen with some of the pronouns.
- Ik heb gehaald wat ik nodig had.
- Jij hebt het pakketje opgehaald.
- Hij is gisteren naar de bibliotheek gehaald.
- Wij hebben de auto bij de garage gehaald.
- Zij hebben de wedstrijd gewonnen en de beker gehaald.