uitknijpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knijp uit | kneep uit | heb uitgeknepen |
jij, je, u | knijpt uit | kneep uit | hebt uitgeknepen |
hij, zij, het | knijpt uit | kneep uit | heeft uitgeknepen |
wij | knijpen uit | knepen uit | hebben uitgeknepen |
jullie | knijpen uit | knepen uit | hebben uitgeknepen |
zij, ze | knijpen uit | knepen uit | hebben uitgeknepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitknijpen with some of the pronouns.
- Ik knijp de sinaasappel uit.
- Jij knijpt de tube tandpasta uit.
- Hij knijpt het water uit de spons.
- Wij knijpen de citroen uit voor de limonade.
- Zij knijpen de theezakjes uit om hun favoriete smaak te krijgen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitknijpen with some of the pronouns.
- Ik kneep de sinaasappel uit toen ik dorst had.
- Jij kneep de tube tandpasta uit en er kwam niets meer uit.
- Hij kneep het water uit de spons en maakte de vloer droog.
- Wij knepen de citroen uit voor het maken van cocktails.
- Zij knepen de theezakjes uit om sterke thee te krijgen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitknijpen with some of the pronouns.
- Ik heb de sinaasappel uitgeknepen.
- Jij hebt de tube tandpasta uitgeknepen.
- Hij heeft het water uitgeknepen van de natte handdoek.
- Wij hebben de citroenen uitgeknepen voor de taart.
- Zij hebben de theezakjes uitgeknepen en weggegooid.