opensnijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snij open | sneed open | heb opengesneden |
jij, je, u | snijdt open | sneed open | hebt opengesneden |
hij, zij, het | snijdt open | sneed open | heeft opengesneden |
wij | snijden open | sneden open | hebben opengesneden |
jullie | snijden open | sneden open | hebben opengesneden |
zij, ze | snijden open | sneden open | hebben opengesneden |
PresensBeta
Example presens sentences for Opensnijden with some of the pronouns.
- Ik snijd de taart open.
- Jij snijdt de envelop open.
- Hij snijdt het brood open.
- Zij snijden de cadeauverpakking open.
- We snijden de groenten open.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opensnijden with some of the pronouns.
- Vroeger sneed ik de tas open om de inhoud te zien.
- Toen ik jonger was, sneed jij altijd de appelsien open voor mij.
- Hij sneed de cake open met een mesje.
- Zij sneden de brie open en genoten van de smaak.
- We sneden vroeger altijd het brood open voordat we het belegden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opensnijden with some of the pronouns.
- Ik heb de doos opengesneden.
- Jij hebt de brief geopendgesneden.
- Hij heeft de zakdoek opengeknipt.
- Zij hebben de verpakking doorgeknipt en opengesneden.
- We hebben de meloen doorgesneden en opengemaakt.