shaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | shake | shakete | heb geshaket |
jij, je, u | shaket | shakete | hebt geshaket |
hij, zij, het | shaket | shakete | heeft geshaket |
wij | shaken | shaketen | hebben geshaket |
jullie | shaken | shaketen | hebben geshaket |
zij, ze | shaken | shaketen | hebben geshaket |
Presens
Example presens sentences for Shaken with some of the pronouns.
- Ik schud de fles goed voor gebruik.
- Hij schudt zijn hoofd om nee te zeggen.
- Wij schudden elkaar de hand als begroeting.
- Jullie schudden de kussens op voordat jullie gaan zitten.
- De aardbeving schudt de stad op haar grondvesten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Shaken with some of the pronouns.
- Vroeger schudde ik altijd mijn hoofd als ik iets niet begreep.
- Hij schudde haar hand toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten.
- Wij schudden met afschuw ons hoofd bij het zien van het nieuws.
- Jullie schudden de bomen om de appels te laten vallen.
- De aarde schudde hevig tijdens de aardbeving van gisteravond.
Perfectum
Example perfectum sentences for Shaken with some of the pronouns.
- Ik heb de cocktail geschud en in een glas gegoten.
- Hij heeft zijn angst van zich afgeschud en is moedig geworden.
- Wij hebben de sneeuw van onze jassen geschud na het skiën.
- Jullie hebben de verf goed geschud voordat je begon te schilderen.
- De aardbeving heeft de gebouwen flink doen schudden.