inpeperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peper in | peperde in | heb ingepeperd |
jij, je, u | pepert in | peperde in | hebt ingepeperd |
hij, zij, het | pepert in | peperde in | heeft ingepeperd |
wij | peperen in | peperden in | hebben ingepeperd |
jullie | peperen in | peperden in | hebben ingepeperd |
zij, ze | peperen in | peperden in | hebben ingepeperd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inpeperen with some of the pronouns.
- Ik inpeper regelmatig de grammaticaregels bij mijn studenten.
- Jij/je inpepert altijd je mening in elke discussie.
- Hij/zij/het inpepert de lesstof met enthousiasme in de klas.
- Wij/we inpeperen de woordenschat voor het examen.
- Zij jullie inpeperen de juiste uitspraak van de woorden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inpeperen with some of the pronouns.
- Ik peperde regelmatig de grammaticaregels bij mijn studenten in.
- Jij/je peperde altijd je mening in elke discussie in.
- Hij/zij/het peperde de lesstof met enthousiasme in de klas in.
- Wij/we peperden de woordenschat voor het examen in.
- Zij jullie peperden de juiste uitspraak van de woorden in.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inpeperen with some of the pronouns.
- Ik heb de grammaticaregels bij mijn studenten ingepeperd.
- Jij/je hebt altijd je mening in elke discussie ingepeperd.
- Hij/zij/het heeft de lesstof met enthousiasme ingepeperd in de klas.
- Wij/we hebben de woordenschat voor het examen ingepeperd.
- Zij jullie hebben de juiste uitspraak van de woorden ingepeperd.