opkalefateren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kalefater op | kalefaterde op | heb opgekalefaterd |
jij, je, u | kalefatert op | kalefaterde op | hebt opgekalefaterd |
hij, zij, het | kalefatert op | kalefaterde op | heeft opgekalefaterd |
wij | kalefateren op | kalefaterden op | hebben opgekalefaterd |
jullie | kalefateren op | kalefaterden op | hebben opgekalefaterd |
zij, ze | kalefateren op | kalefaterden op | hebben opgekalefaterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opkalefateren with some of the pronouns.
- Ik kalefateer de oude boot op.
- Jij kalefateert het huis op.
- Hij kalefateert de meubels op.
- Wij kalefateren de tuin op.
- Zij kalefateren de schuur op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opkalefateren with some of the pronouns.
- Ik kalefateerde de oude boot op.
- Jij kalefateerde het huis op.
- Hij kalefateerde de meubels op.
- Wij kalefateerden de tuin op.
- Zij kalefateerden de schuur op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opkalefateren with some of the pronouns.
- Ik heb de oude boot opgekalefatert.
- Jij hebt het huis opgekalefatert.
- Hij heeft de meubels opgekalefatert.
- Wij hebben de tuin opgekalefatert.
- Zij hebben de schuur opgekalefatert.