domen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doom | doomde | heb gedoomd |
jij, je, u | doomt | doomde | hebt gedoomd |
hij, zij, het | doomt | doomde | heeft gedoomd |
wij | domen | doomden | hebben gedoomd |
jullie | domen | doomden | hebben gedoomd |
zij, ze | domen | doomden | hebben gedoomd |
Presens
Example presens sentences for Domen with some of the pronouns.
- Ik dom anderhalve liter water per dag.
- Jij domt altijd je huiswerk op tijd.
- Hij/Zij domt graag naar muziek.
- Wij domen regelmatig uit eten.
- Zij domen hun kinderen elke avond voor het slapengaan.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Domen with some of the pronouns.
- Vroeger domde ik vaak naar tekenfilms.
- Toen jij jong was, domde je graag verstoppertje.
- Hij/Zij domde altijd met zijn/haar vrienden in het park.
- Wij domden vroeger elke zomer naar het strand.
- Als kind domden zij altijd naar sprookjes voor het slapengaan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Domen with some of the pronouns.
- Ik heb gedom een boek over geschiedenis.
- Jij hebt gedom een heerlijke maaltijd bereid.
- Hij/Zij heeft gedom veel gereisd in Europa.
- Wij hebben gedom een nieuwe auto gekocht.
- Zij hebben gedom samen de puzzel opgelost.