donderen

Conjugations List of Donderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdonderdonderdeheb gedonderd
jij, je, udondertdonderdehebt gedonderd
hij, zij, hetdondertdonderdeheeft gedonderd
wijdonderendonderdenhebben gedonderd
julliedonderendonderdenhebben gedonderd
zij, zedonderendonderdenhebben gedonderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Donderen with some of the pronouns.

  • Het dondert buiten.
  • Ik donder regelmatig van de trap.
  • De bliksem dondert door de lucht.
  • Wanneer dondert het weer?
  • Laten we niet naar buiten gaan, het dondert te hard.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Donderen with some of the pronouns.

  • Vroeger donderde het vaak in dit gebied.
  • Toen ik viel, donderde alles om me heen.
  • Het donderde en bliksemde onophoudelijk.
  • Het huis trilde terwijl het buiten donderde.
  • We hoorden de donder rollen in de verte.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Donderen with some of the pronouns.

  • Ik ben van de trap gedonderd.
  • De donder is al een paar keer losgebarsten.
  • Heeft het vannacht gedonderd?
  • Ze zijn geschrokken toen de donder begon.
  • We zijn binnen gebleven omdat het zo hevig gedonderd heeft.