poneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | poneer | poneerde | heb geponeerd |
jij, je, u | poneert | poneerde | hebt geponeerd |
hij, zij, het | poneert | poneerde | heeft geponeerd |
wij | poneren | poneerden | hebben geponeerd |
jullie | poneren | poneerden | hebben geponeerd |
zij, ze | poneren | poneerden | hebben geponeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Poneren with some of the pronouns.
- Ik poneer mijn stelling tijdens de discussie.
- Jij poneert je standpunt krachtig.
- Hij poneert zijn ideeën met overtuiging.
- Zij poneren hun argumenten in het debat.
- Wij poneren onze theorieën in het wetenschappelijk artikel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Poneren with some of the pronouns.
- Ik poneerde mijn stelling tijdens de discussie.
- Jij poneerde je standpunt krachtig.
- Hij poneerde zijn ideeën met overtuiging.
- Zij poneren hun argumenten in het debat.
- Wij poneerden onze theorieën in het wetenschappelijk artikel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Poneren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn stelling geponeerd tijdens de discussie.
- Jij hebt je standpunt krachtig geponeerd.
- Hij heeft zijn ideeën met overtuiging geponeerd.
- Zij hebben hun argumenten in het debat geponeerd.
- Wij hebben onze theorieën in het wetenschappelijk artikel geponeerd.