verroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verroei | verroeide | heb verroeid |
jij, je, u | verroeit | verroeide | hebt verroeid |
hij, zij, het | verroeit | verroeide | heeft verroeid |
wij | verroeien | verroeiden | hebben verroeid |
jullie | verroeien | verroeiden | hebben verroeid |
zij, ze | verroeien | verroeiden | hebben verroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Verroeien with some of the pronouns.
- Ik verroei de tuin elke week.
- Jij verroeit altijd je plannen op het laatste moment.
- Hij verroeit zijn haar voordat hij naar buiten gaat.
- Wij verroeien de kamer voor het feestje.
- Zij verroeien de route om files te vermijden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verroeien with some of the pronouns.
- Vroeger verrooide ik de tuin elke week.
- Toen verrooide jij altijd je plannen op het laatste moment.
- Hij verrooide zijn haar voordat hij naar buiten ging.
- Wij verrooiden de kamer voor het feestje.
- Zij verrooiden de route om files te vermijden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verroeien with some of the pronouns.
- Ik heb de tuin vorige week verrooid.
- Jij hebt je plannen altijd op het laatste moment verrooid.
- Hij heeft zijn haar vanochtend verrooid.
- Wij hebben de kamer voor het feestje verrooid.
- Zij hebben de route om files te vermijden verrooid.