ineenzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet ineen | zette ineen | heb ineengezet |
jij, je, u | zet ineen | zette ineen | hebt ineengezet |
hij, zij, het | zet ineen | zette ineen | heeft ineengezet |
wij | zetten ineen | zetten ineen | hebben ineengezet |
jullie | zetten ineen | zetten ineen | hebben ineengezet |
zij, ze | zetten ineen | zetten ineen | hebben ineengezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Ineenzetten with some of the pronouns.
- Ik zet de bloemen in een vaas.
- Jij zet de boeken in de boekenkast.
- Hij zet zijn computer aan.
- Zij zet de tafel voor het diner.
- Wij zetten de tent op voor het kamperen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ineenzetten with some of the pronouns.
- Vroeger zette ik altijd de bloemen in een vaas.
- Als kind zette jij de boeken in de boekenkast.
- Hij zette zijn computer elke ochtend aan.
- Zij zette de tafel vroeger altijd voor het diner.
- Wij zetten vroeger de tent op voor het kamperen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ineenzetten with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen in de vaas gezet.
- Jij hebt de boeken in de boekenkast gezet.
- Hij heeft zijn computer aangezet.
- Zij heeft de tafel voor het diner gezet.
- Wij hebben de tent opgezet voor het kamperen.