bundelen

Conjugations List of Bundelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbundelbundeldeheb gebundeld
jij, je, ubundeltbundeldehebt gebundeld
hij, zij, hetbundeltbundeldeheeft gebundeld
wijbundelenbundeldenhebben gebundeld
julliebundelenbundeldenhebben gebundeld
zij, zebundelenbundeldenhebben gebundeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bundelen with some of the pronouns.

  • Ik bundel de documenten voor het project.
  • Jij bundelt de kranten elke ochtend.
  • Hij/zij/het bundelt alle kabels netjes op.
  • Wij bundelen de boeken in de bibliotheek.
  • Jullie bundelen de facturen voor de klanten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bundelen with some of the pronouns.

  • Ik bundelde de documenten voor het project.
  • Jij bundelde de kranten elke ochtend.
  • Hij/zij/het bundelde alle kabels netjes op.
  • Wij bundelden de boeken in de bibliotheek.
  • Jullie bundelden de facturen voor de klanten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bundelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de documenten voor het project gebundeld.
  • Jij hebt de kranten elke ochtend gebundeld.
  • Hij/zij/het heeft alle kabels netjes gebundeld.
  • Wij hebben de boeken in de bibliotheek gebundeld.
  • Jullie hebben de facturen voor de klanten gebundeld.