netelen

Conjugations List of Netelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknetelneteldeheb geneteld
jij, je, uneteltneteldehebt geneteld
hij, zij, hetneteltneteldeheeft geneteld
wijnetelenneteldenhebben geneteld
jullienetelenneteldenhebben geneteld
zij, zenetelenneteldenhebben geneteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Netelen with some of the pronouns.

  • Ik netel in mijn tuin.
  • Jij netelt vaak in de zomer.
  • Hij netelt de planten om ze te beschermen.
  • Wij netelen samen in het park.
  • Zij netelen met handschoenen aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Netelen with some of the pronouns.

  • Ik netelde vroeger in mijn tuin.
  • Jij netelde vaak in de zomer.
  • Hij netelde de planten om ze te beschermen.
  • Wij netelden samen in het park.
  • Zij netelden met handschoenen aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Netelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geneteld in mijn tuin.
  • Jij hebt vaak geneteld in de zomer.
  • Hij heeft de planten geneteld om ze te beschermen.
  • Wij hebben samen geneteld in het park.
  • Zij hebben met handschoenen aan geneteld.