ontzielen

Conjugations List of Ontzielen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontzielontzieldeheb ontzield
jij, je, uontzieltontzieldehebt ontzield
hij, zij, hetontzieltontzieldeheeft ontzield
wijontzielenontzieldenhebben ontzield
jullieontzielenontzieldenhebben ontzield
zij, zeontzielenontzieldenhebben ontzield

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontzielen with some of the pronouns.

  • Ik ontziele de situatie en neem actie.
  • Jij ontzielet de verantwoordelijkheid en geeft het door.
  • Hij/zij ontzieleert de kritiek en blijft standvastig.
  • Wij ontzielen de uitdagingen en gaan ervoor.
  • Jullie ontzielen de regels en overtreden ze.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontzielen with some of the pronouns.

  • Ik ontzielde de problemen en zocht naar oplossingen.
  • Jij ontzielde de twijfels en geloofde in jezelf.
  • Hij/zij ontzielde de onzekerheid en nam beslissingen.
  • Wij ontzielden de beperkingen en streefden naar groei.
  • Jullie ontzielden de weerstand en werkten samen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontzielen with some of the pronouns.

  • Ik heb ontzield wat me tegenhield.
  • Jij hebt de obstakels ontzield en bent verdergegaan.
  • Hij/zij heeft de negativiteit ontzield en zich gericht op positieve zaken.
  • Wij hebben onze angsten ontzield en zijn moedig voorwaarts gegaan.
  • Jullie hebben de oude overtuigingen ontzield en nieuwe aangenomen.