souffleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | souffleer | souffleerde | heb gesouffleerd |
jij, je, u | souffleert | souffleerde | hebt gesouffleerd |
hij, zij, het | souffleert | souffleerde | heeft gesouffleerd |
wij | souffleren | souffleerden | hebben gesouffleerd |
jullie | souffleren | souffleerden | hebben gesouffleerd |
zij, ze | souffleren | souffleerden | hebben gesouffleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Souffleren with some of the pronouns.
- Ik souffleer de leerlingen tijdens de repetitie.
- Jij souffleert altijd bij het toneelstuk.
- Hij/Zij souffleert voor de acteurs op het podium.
- Wij souffleren regelmatig tijdens de opvoeringen.
- Jullie souffleren met veel toewijding.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Souffleren with some of the pronouns.
- Ik souffleerde de leerlingen tijdens de repetitie.
- Jij souffleerde altijd bij het toneelstuk.
- Hij/Zij souffleerde voor de acteurs op het podium.
- Wij souffleerden regelmatig tijdens de opvoeringen.
- Jullie souffleerden met veel toewijding.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Souffleren with some of the pronouns.
- Ik heb de leerlingen gesouffleerd tijdens de repetitie.
- Jij hebt altijd bij het toneelstuk gesouffleerd.
- Hij/Zij heeft voor de acteurs op het podium gesouffleerd.
- Wij hebben regelmatig tijdens de opvoeringen gesouffleerd.
- Jullie hebben met veel toewijding gesouffleerd.