opvoegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | voeg op | voegde op | heb opgevoegd |
jij, je, u | voegt op | voegde op | hebt opgevoegd |
hij, zij, het | voegt op | voegde op | heeft opgevoegd |
wij | voegen op | voegden op | hebben opgevoegd |
jullie | voegen op | voegden op | hebben opgevoegd |
zij, ze | voegen op | voegden op | hebben opgevoegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opvoegen with some of the pronouns.
- Ik voeg op in de keuken.
- Jij voegt op met precisie.
- Hij/zij/het voegt op tijdens de les.
- Wij voegen op in harmonie.
- Jullie voegen op met plezier.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opvoegen with some of the pronouns.
- Ik voegde op tijdens het feest.
- Jij voegde netjes op in de klas.
- Hij/zij/het voegde rustig op in de bibliotheek.
- Wij voegden gezellig op tijdens de picknick.
- Jullie voegden vrolijk op op het podium.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opvoegen with some of the pronouns.
- Ik heb opgevoegd in de tuin.
- Jij hebt met succes opgevoegd.
- Hij/zij/het heeft opgevoegd in het park.
- Wij hebben gezamenlijk opgevoegd.
- Jullie hebben enthousiast opgevoegd.