aderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ader | aderde | heb geaderd |
jij, je, u | adert | aderde | hebt geaderd |
hij, zij, het | adert | aderde | heeft geaderd |
wij | aderen | aderden | hebben geaderd |
jullie | aderen | aderden | hebben geaderd |
zij, ze | aderen | aderden | hebben geaderd |
Presens
Example presens sentences for Aderen with some of the pronouns.
- Ik ader nu bloed bij de patiƫnt.
- De dokter adert regelmatig patiƫnten.
- Wij aderen altijd zorgvuldig.
- Jij adert snel en efficiƫnt.
- De verpleegster adert bloed met een naald.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aderen with some of the pronouns.
- Ik aderde vroeger bloed bij de patiƫnten.
- De dokter aderde regelmatig patiƫnten in het verleden.
- Wij aderden altijd zorgvuldig toen we nog in het ziekenhuis werkten.
- Jij aderde snel en efficiƫnt tijdens je vorige baan.
- De verpleegster aderde bloed met een naald voordat ze met pensioen ging.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aderen with some of the pronouns.
- Ik heb bloed bij de patiƫnt geaderd.
- De dokter heeft veel patiƫnten geaderd.
- Wij hebben zorgvuldig geaderd.
- Jij hebt snel en efficiƫnt geaderd.
- De verpleegster heeft bloed geaderd met een naald.