meesjouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sjouw mee | sjouwde mee | heb meegesjouwd |
jij, je, u | sjouwt mee | sjouwde mee | hebt meegesjouwd |
hij, zij, het | sjouwt mee | sjouwde mee | heeft meegesjouwd |
wij | sjouwen mee | sjouwden mee | hebben meegesjouwd |
jullie | sjouwen mee | sjouwden mee | hebben meegesjouwd |
zij, ze | sjouwen mee | sjouwden mee | hebben meegesjouwd |
Presens
Example presens sentences for Meesjouwen with some of the pronouns.
- Ik sjouw de boodschappen altijd mee.
- Jij sjouwt je zware tas naar school.
- Hij/zij sjouwt de dozen naar de zolder.
- Wij sjouwen de koffers naar de auto.
- Zij sjouwen het meubilair naar binnen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Meesjouwen with some of the pronouns.
- Ik sjouwde de boodschappen altijd mee.
- Jij sjouwde je zware tas naar school.
- Hij/zij sjouwde de dozen naar de zolder.
- Wij sjouwden de koffers naar de auto.
- Zij sjouwden het meubilair naar binnen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Meesjouwen with some of the pronouns.
- Ik heb de boodschappen meegesjouwd.
- Jij hebt je zware tas naar school meegesjouwd.
- Hij/zij heeft de dozen naar de zolder meegesjouwd.
- Wij hebben de koffers naar de auto meegesjouwd.
- Zij hebben het meubilair naar binnen meegesjouwd.