ponsen

Conjugations List of Ponsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikponsponsteheb geponst
jij, je, uponstponstehebt geponst
hij, zij, hetponstponsteheeft geponst
wijponsenponstenhebben geponst
jullieponsenponstenhebben geponst
zij, zeponsenponstenhebben geponst

Presens
Beta

Example presens sentences for Ponsen with some of the pronouns.

  • Ik pons een gat in het papier.
  • Jij ponst de kaartjes voor het evenement.
  • Hij/zij ponst de gegevens in het systeem.
  • Wij ponsen de riemgaten in het leer.
  • Zij ponzen de patronen op het metaal.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ponsen with some of the pronouns.

  • Ik ponste vroeger vaak gaten in het papier.
  • Jij ponste de kaartjes altijd met precisie.
  • Hij/zij ponste de gegevens in het oude systeem.
  • Wij ponsten de riemgaten met de hand.
  • Zij ponsten de patronen zorgvuldig op het metaal.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ponsen with some of the pronouns.

  • Ik heb een gat in het papier geponst.
  • Jij hebt de kaartjes voor het evenement geponst.
  • Hij/zij heeft de gegevens in het systeem geponst.
  • Wij hebben de riemgaten in het leer geponst.
  • Zij hebben de patronen op het metaal geponst.