losslaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sla los | sloeg los | heb losgeslagen |
jij, je, u | slaat los | sloeg los | hebt losgeslagen |
hij, zij, het | slaat los | sloeg los | heeft losgeslagen |
wij | slaan los | sloegen los | hebben losgeslagen |
jullie | slaan los | sloegen los | hebben losgeslagen |
zij, ze | slaan los | sloegen los | hebben losgeslagen |
PresensBeta
Example presens sentences for Losslaan with some of the pronouns.
- Ik laats de hond los in het park.
- Jij laat de ballon losslaan.
- Hij laat de vogels los in de natuur.
- Zij laten de bootjes losslaan in de vijver.
- Wij laten de ballen losslaan tijdens het spel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Losslaan with some of the pronouns.
- Ik liet de leeuwen losslaan in het circus.
- Jij liet de ballonnen losslaan tijdens het feest.
- Hij liet de emoties losslaan na het nieuws.
- Zij lieten de honden loslaan in het bos.
- Wij lieten de vlinders losslaan in de tuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Losslaan with some of the pronouns.
- Ik heb de remmen losslaan van mijn fiets.
- Jij hebt de trossen losslaan van de boot.
- Hij heeft de gevangenen losslaan uit de cel.
- Zij hebben de woede losslaan op hun collega's.
- Wij hebben de paarden losslaan in de wei.