balken

Conjugations List of Balken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbalkbalkteheb gebalkt
jij, je, ubalktbalktehebt gebalkt
hij, zij, hetbalktbalkteheeft gebalkt
wijbalkenbalktenhebben gebalkt
julliebalkenbalktenhebben gebalkt
zij, zebalkenbalktenhebben gebalkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Balken with some of the pronouns.

  • De ezel balkt luid in de wei.
  • Mijn buurman balkt altijd als hij boos is.
  • De kinderen balken vrolijk tijdens het spelen.
  • Ik hoorde gisteravond een paard balken in de stal.
  • Wanneer de hond ongeduldig is, begint hij te balken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Balken with some of the pronouns.

  • De ezel balkte luid in de wei.
  • Mijn buurman balkte altijd als hij boos was.
  • De kinderen balkten vrolijk tijdens het spelen.
  • Ik hoorde gisteravond een paard balken in de stal.
  • Toen de hond ongeduldig was, begon hij te balken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Balken with some of the pronouns.

  • De ezel heeft luid gebalkt in de wei.
  • Mijn buurman heeft altijd gebalkt als hij boos was.
  • De kinderen hebben vrolijk gebalkt tijdens het spelen.
  • Ik heb gisteravond een paard horen balken in de stal.
  • Toen de hond ongeduldig was, begon hij te balken.