bijschikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schik bij | schikte bij | heb bijgeschikt |
jij, je, u | schikt bij | schikte bij | hebt bijgeschikt |
hij, zij, het | schikt bij | schikte bij | heeft bijgeschikt |
wij | schikken bij | schikten bij | hebben bijgeschikt |
jullie | schikken bij | schikten bij | hebben bijgeschikt |
zij, ze | schikken bij | schikten bij | hebben bijgeschikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijschikken with some of the pronouns.
- Ik bij-schik de stoelen in het klaslokaal.
- Jij bij-schikt de boeken op de planken.
- Hij/Zij/Het bij-schikt de bloemen in de vaas.
- Wij bij-schikken de tafels voor het feest.
- Jullie bij-schikken de gereedschappen in de kist.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijschikken with some of the pronouns.
- Ik bij-schikte de stoelen in het klaslokaal.
- Jij bij-schikte de boeken op de planken.
- Hij/Zij/Het bij-schikte de bloemen in de vaas.
- Wij bij-schikten de tafels voor het feest.
- Jullie bij-schikten de gereedschappen in de kist.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijschikken with some of the pronouns.
- Ik heb de stoelen in het klaslokaal bij-geschikt.
- Jij hebt de boeken op de planken bij-geschikt.
- Hij/Zij/Het heeft de bloemen in de vaas bij-geschikt.
- Wij hebben de tafels voor het feest bij-geschikt.
- Jullie hebben de gereedschappen in de kist bij-geschikt.