knisteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knister | knisterde | heb geknisterd |
jij, je, u | knistert | knisterde | hebt geknisterd |
hij, zij, het | knistert | knisterde | heeft geknisterd |
wij | knisteren | knisterden | hebben geknisterd |
jullie | knisteren | knisterden | hebben geknisterd |
zij, ze | knisteren | knisterden | hebben geknisterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Knisteren with some of the pronouns.
- De open haard knistert gezellig.
- Het houtvuur knistert in de kachel.
- Wanneer het papier verbrandt, knistert het.
- Bij het breken van een tak knistert het geluid.
- De popcorn in de magnetron knistert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Knisteren with some of the pronouns.
- Vroeger knisterde het hout in de open haard.
- Toen ik het papier verbrandde, knisperde het.
- Op dat moment knetterde het vuur hevig.
- Het vuur knapte en knetterde terwijl we marshmallows roosterden.
- Als kind knetterde het vuurwerk altijd zo mooi.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Knisteren with some of the pronouns.
- Het houtvuur heeft knetterend geknist.
- Ik heb een vuurtje gestookt en het knetterde.
- Na het aansteken van de kaarsen hebben ze geknist.
- De brandende dennenappels hebben luid geknist.
- We hebben droog blad in het vuur gegooid en het knalde.