overschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schiet over | schoot over | heb overgeschoten |
jij, je, u | schiet over | schoot over | hebt overgeschoten |
hij, zij, het | schiet over | schoot over | heeft overgeschoten |
wij | schieten over | schoten over | hebben overgeschoten |
jullie | schieten over | schoten over | hebben overgeschoten |
zij, ze | schieten over | schoten over | hebben overgeschoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Overschieten with some of the pronouns.
- Ik schiet over naar de andere kant van het veld.
- Jij schiet altijd te ver over het doel heen.
- Hij schiet regelmatig ballen over het net tijdens het tennissen.
- Wij schieten over bij het mikpunt in het spel.
- Jullie schieten vaak pijlen over het bord heen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overschieten with some of the pronouns.
- Ik schoot over naar de andere kant van het veld.
- Jij schoot altijd te ver over het doel heen.
- Hij schoot regelmatig ballen over het net heen tijdens het tennissen.
- Wij schoten over bij het mikpunt in het spel.
- Jullie schoten vaak pijlen over het bord heen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overschieten with some of the pronouns.
- Ik ben overgeschoten naar de andere kant van het veld.
- Jij bent altijd te ver over het doel heen geschoten.
- Hij is regelmatig ballen over het net heen geschoten tijdens het tennissen.
- Wij zijn overgeschoten bij het mikpunt in het spel.
- Jullie zijn vaak pijlen over het bord heen geschoten.