zamelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zamel | zamelde | heb gezameld |
jij, je, u | zamelt | zamelde | hebt gezameld |
hij, zij, het | zamelt | zamelde | heeft gezameld |
wij | zamelen | zamelden | hebben gezameld |
jullie | zamelen | zamelden | hebben gezameld |
zij, ze | zamelen | zamelden | hebben gezameld |
PresensBeta
Example presens sentences for Zamelen with some of the pronouns.
- Ik zamel boeken in voor de bibliotheek.
- Jij zamelt geld in voor het goede doel.
- Hij/zij zamelt kleding in voor de armen.
- Wij zamelen glas in voor recycling.
- Jullie zamelen oude elektronica in voor hergebruik.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zamelen with some of the pronouns.
- Vroeger zamelde ik boeken in voor de bibliotheek.
- Vroeger zamelde jij geld in voor het goede doel.
- Vroeger zamelde hij/zij kleding in voor de armen.
- Vroeger zamelden wij glas in voor recycling.
- Vroeger zamelden jullie oude elektronica in voor hergebruik.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zamelen with some of the pronouns.
- Ik heb boeken ingezameld voor de bibliotheek.
- Jij hebt geld ingezameld voor het goede doel.
- Hij/zij heeft kleding ingezameld voor de armen.
- Wij hebben glas ingezameld voor recycling.
- Jullie hebben oude elektronica ingezameld voor hergebruik.