rimpelen

Conjugations List of Rimpelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrimpelrimpeldeheb gerimpeld
jij, je, urimpeltrimpeldehebt gerimpeld
hij, zij, hetrimpeltrimpeldeheeft gerimpeld
wijrimpelenrimpeldenhebben gerimpeld
jullierimpelenrimpeldenhebben gerimpeld
zij, zerimpelenrimpeldenhebben gerimpeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Rimpelen with some of the pronouns.

  • Ik rimpel de stof voor de naaiklus.
  • Jij rimpelt je haar voor het feestje.
  • Hij rimpelt zijn voorhoofd als hij nadenkt.
  • Wij rimpelen het papier om een decoratie te maken.
  • Zij rimpelen de gordijnen voor een speels effect.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rimpelen with some of the pronouns.

  • Vroeger rimpelde ik vaak de stof voor de naaiklus.
  • Toen ik jonger was, rimpelde ik mijn haar regelmatig.
  • Hij rimpelde altijd zijn voorhoofd als hij nadacht.
  • Wij rimpelden vroeger het papier om decoraties te maken.
  • Als kind rimpelden zij de gordijnen vaak voor plezier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rimpelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de stof gerimpeld voor de naaiklus.
  • Jij hebt je haar gerimpeld voor het feestje.
  • Hij heeft zijn voorhoofd gerimpeld toen hij nadacht.
  • Wij hebben het papier gerimpeld om een decoratie te maken.
  • Zij hebben de gordijnen gerimpeld voor een speels effect.