claxonneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | claxonneer | claxonneerde | heb geclaxonneerd |
jij, je, u | claxonneert | claxonneerde | hebt geclaxonneerd |
hij, zij, het | claxonneert | claxonneerde | heeft geclaxonneerd |
wij | claxonneren | claxonneerden | hebben geclaxonneerd |
jullie | claxonneren | claxonneerden | hebben geclaxonneerd |
zij, ze | claxonneren | claxonneerden | hebben geclaxonneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Claxonneren with some of the pronouns.
- Ik claxonneer regelmatig als iemand me afsnijdt.
- Jij claxonneert vaak bij verkeersopstoppingen.
- Hij/Zij/Het claxonneert luid als er gevaar dreigt.
- Wij claxonneren altijd om aandacht te trekken.
- Jullie claxonneren soms uit frustratie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Claxonneren with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, claxonneerde ik graag tijdens roadtrips.
- Vroeger claxonneerde jij altijd om je vrienden te begroeten.
- Hij/Zij/Het claxonneerde regelmatig als er iets grappigs gebeurde.
- Wij claxonneerden vroeger elke keer als we langs het huis van onze oma reden.
- Jullie claxonneerden soms zonder reden toen jullie tieners waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Claxonneren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren geklaxonneerd toen ik mijn vriend zag.
- Jij hebt al meerdere keren geklaxonneerd in het verkeer.
- Hij/Zij/Het heeft vorige week hevig geklaxonneerd tijdens de file.
- Wij hebben onlangs geklaxonneerd om een bruiloft te vieren.
- Jullie hebben net geklaxonneerd om mij gedag te zeggen.