inwerpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | werp in | wierp in | heb ingeworpen |
jij, je, u | werpt in | wierp in | hebt ingeworpen |
hij, zij, het | werpt in | wierp in | heeft ingeworpen |
wij | werpen in | wierpen in | hebben ingeworpen |
jullie | werpen in | wierpen in | hebben ingeworpen |
zij, ze | werpen in | wierpen in | hebben ingeworpen |
PresensBeta
Example presens sentences for Inwerpen with some of the pronouns.
- Ik werp de bal in.
- Jij werpt de brief in de brievenbus.
- Hij werpt zijn stem op de kandidaat.
- Zij werpen geld in de collectebus.
- We werpen de muntjes in de fontein.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inwerpen with some of the pronouns.
- Ik wierp de bal in.
- Jij wierp de brief in de brievenbus.
- Hij wierp zijn stem op de kandidaat.
- Zij wierpen geld in de collectebus.
- We wierpen de muntjes in de fontein.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inwerpen with some of the pronouns.
- Ik heb de bal ingeworpen.
- Jij hebt de brief in de brievenbus ingeworpen.
- Hij heeft zijn stem op de kandidaat ingeworpen.
- Zij hebben geld in de collectebus ingeworpen.
- We hebben de muntjes in de fontein ingeworpen.