arrangeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | arrangeer | arrangeerde | heb gearrangeerd |
jij, je, u | arrangeert | arrangeerde | hebt gearrangeerd |
hij, zij, het | arrangeert | arrangeerde | heeft gearrangeerd |
wij | arrangeren | arrangeerden | hebben gearrangeerd |
jullie | arrangeren | arrangeerden | hebben gearrangeerd |
zij, ze | arrangeren | arrangeerden | hebben gearrangeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Arrangeren with some of the pronouns.
- Ik arrangeer een feest voor mijn vrienden.
- Jij arrangeert de vergadering met de klanten.
- Hij/Zij arrangeert een ontmoeting met de artiest.
- Wij arrangeren de bloemen voor de bruiloft.
- Jullie arrangeren het concert in de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Arrangeren with some of the pronouns.
- Vroeger arrangeerde ik vaak evenementen.
- Toen ik jong was, arrangeerde jij altijd leuke uitjes.
- Hij/Zij regelde vroeger de afspraken voor ons.
- Wij arrangeerden vroeger de festiviteiten in de buurt.
- Jullie organiseerden vorig jaar een geweldig evenement.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Arrangeren with some of the pronouns.
- Ik heb het feest goed gearrangeerd.
- Jij hebt de vergadering succesvol gearrangeerd.
- Hij/Zij heeft de ontmoeting met de artiest geregeld.
- Wij hebben de bloemen prachtig gearrangeerd.
- Jullie hebben het concert uitstekend georganiseerd.