hogen

Conjugations List of Hogen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhooghoogdeheb gehoogd
jij, je, uhoogthoogdehebt gehoogd
hij, zij, hethoogthoogdeheeft gehoogd
wijhogenhoogdenhebben gehoogd
julliehogenhoogdenhebben gehoogd
zij, zehogenhoogdenhebben gehoogd

Presens
Beta

Example presens sentences for Hogen with some of the pronouns.

  • Ik hoog de vlag elke ochtend.
  • Jij hijst de zeilen op het schip.
  • Hij, zij, het hijst de last op zijn schouders.
  • Wij hijsen de koffers in de auto.
  • Jullie hijsen de vlaggenstokken omhoog.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Hogen with some of the pronouns.

  • Ik hees de vlag elke dag toen ik nog op school zat.
  • Jij hesen de zeilen altijd voordat je ging varen.
  • Hij, zij, het hees de last regelmatig zonder hulp.
  • Wij hesen de koffers omhoog tijdens onze vakantie.
  • Jullie hesen de vlaggenstokken op feestdagen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Hogen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vlag gehesen gisteren.
  • Jij hebt de zeilen opgetrokken tijdens de zeiltocht.
  • Hij, zij, het heeft de last opgehesen met behulp van een kraan.
  • Wij hebben de koffers omhoog gebracht met de lift.
  • Jullie hebben de vlaggenstokken omhoog getild voor de ceremonie.