grossieren

Conjugations List of Grossieren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrossiergrossierdeheb gegrossierd
jij, je, ugrossiertgrossierdehebt gegrossierd
hij, zij, hetgrossiertgrossierdeheeft gegrossierd
wijgrossierengrossierdenhebben gegrossierd
julliegrossierengrossierdenhebben gegrossierd
zij, zegrossierengrossierdenhebben gegrossierd

Presens
Beta

Example presens sentences for Grossieren with some of the pronouns.

  • Ik grossier in succesvolle projecten.
  • Jij grossiert in goede ideeën.
  • Hij/zij grossiert in kennis en expertise.
  • Wij grossieren in klanttevredenheid.
  • Jullie grossieren in innovatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Grossieren with some of the pronouns.

  • Ik grossierde vroeger in fouten, maar nu niet meer.
  • Jij grossierde in onzekerheden tijdens die periode.
  • Hij/zij grossierde in mislukkingen voordat hij succes boekte.
  • Wij grossierden in problemen, maar hebben ze opgelost.
  • Jullie grossierden in vertragingen bij het afronden van het project.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Grossieren with some of the pronouns.

  • Ik heb gegrossierd in winstgevende deals.
  • Jij hebt gegrossierd in prijzen en erkenning.
  • Hij/zij heeft gegrossierd in internationale samenwerking.
  • Wij hebben gegrossierd in kwaliteitsproducten.
  • Jullie hebben gegrossierd in successen.