inzeilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zeil in | zeilde in | heb ingezeild |
jij, je, u | zeilt in | zeilde in | hebt ingezeild |
hij, zij, het | zeilt in | zeilde in | heeft ingezeild |
wij | zeilen in | zeilden in | hebben ingezeild |
jullie | zeilen in | zeilden in | hebben ingezeild |
zij, ze | zeilen in | zeilden in | hebben ingezeild |
PresensBeta
Example presens sentences for Inzeilen with some of the pronouns.
- Ik zeil in naar het eiland.
- Jij zeilt in naar de haven.
- Hij/Zij zeilt in met zijn/haar boot.
- Wij zeilen in op het meer.
- Zij zeilen in met de zeilclub.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inzeilen with some of the pronouns.
- Vroeger zeilde ik in naar de haven.
- Toen ik jong was, zeilde jij in met je boot.
- Hij/Zij zeilde altijd in met goede wind.
- Wij zeilden vaak in op zee.
- In onze jeugd zeilden zij regelmatig in met vrienden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inzeilen with some of the pronouns.
- Ik ben ingezeild naar de kust.
- Jij bent ingezeild naar de bestemming.
- Hij/Zij is ingezeild met zijn/haar schip.
- Wij zijn ingezeild op de rivier.
- Zij zijn ingezeild met de regattaploeg.