verspringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verspring | versprong | ben versprongen |
jij, je, u | verspringt | versprong | bent versprongen |
hij, zij, het | verspringt | versprong | is versprongen |
wij | verspringen | versprongen | zijn versprongen |
jullie | verspringen | versprongen | zijn versprongen |
zij, ze | verspringen | versprongen | zijn versprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Verspringen with some of the pronouns.
- Ik verspring naar een andere stoel.
- Jij verspringt tijdens de wedstrijd.
- Hij verspringt verder dan de anderen.
- Zij verspringen met gemak over de hindernissen.
- We verspringen naar een nieuw onderwerp.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verspringen with some of the pronouns.
- Ik versprong naar een andere stoel.
- Jij versprong tijdens de wedstrijd.
- Hij versprong verder dan de anderen.
- Zij versprongen met gemak over de hindernissen.
- We versprongen naar een nieuw onderwerp.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verspringen with some of the pronouns.
- Ik ben versprongen naar een andere stoel.
- Jij bent tijdens de wedstrijd versprongen.
- Hij is verder versprongen dan de anderen.
- Zij zijn met gemak over de hindernissen versprongen.
- We zijn naar een nieuw onderwerp versprongen.