beschilderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beschilder | beschilderde | heb beschilderd |
jij, je, u | beschildert | beschilderde | hebt beschilderd |
hij, zij, het | beschildert | beschilderde | heeft beschilderd |
wij | beschilderen | beschilderden | hebben beschilderd |
jullie | beschilderen | beschilderden | hebben beschilderd |
zij, ze | beschilderen | beschilderden | hebben beschilderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Beschilderen with some of the pronouns.
- Ik beschilder een schilderij.
- Je beschildert de muur met blauwe verf.
- Hij beschildert het porselein met fijne penseelstreken.
- Wij beschilderen de houten kist met bloemmotieven.
- Jullie beschilderen de eieren voor Pasen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beschilderen with some of the pronouns.
- Ik beschilderde een schilderij.
- Je beschilderde de muur met blauwe verf.
- Hij beschilderde het porselein met fijne penseelstreken.
- Wij beschilderden de houten kist met bloemmotieven.
- Jullie beschilderden de eieren voor Pasen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beschilderen with some of the pronouns.
- Ik heb het schilderij beschilderd.
- Je hebt de muur met blauwe verf beschilderd.
- Hij heeft het porselein met fijne penseelstreken beschilderd.
- Wij hebben de houten kist met bloemmotieven beschilderd.
- Jullie hebben de eieren voor Pasen beschilderd.