leewieken

Conjugations List of Leewieken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleewiekleewiekteheb geleewiekt
jij, je, uleewiektleewiektehebt geleewiekt
hij, zij, hetleewiektleewiekteheeft geleewiekt
wijleewiekenleewiektenhebben geleewiekt
jullieleewiekenleewiektenhebben geleewiekt
zij, zeleewiekenleewiektenhebben geleewiekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Leewieken with some of the pronouns.

  • Ik leewiek de vogels in de tuin.
  • Jij leewiekt de kippen op de boerderij.
  • Hij leewiekt de ganzen bij het meer.
  • Wij leewieken de eenden in het park.
  • Zij leewieken de zwanen in de vijver.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Leewieken with some of the pronouns.

  • Vroeger leewiekte ik de vogels in de tuin.
  • Vroeger leewiekte jij de kippen op de boerderij.
  • Vroeger leewiekte hij de ganzen bij het meer.
  • Vroeger leewiekten wij de eenden in het park.
  • Vroeger leewiekten zij de zwanen in de vijver.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Leewieken with some of the pronouns.

  • Ik heb de vogels in de tuin geleewiekt.
  • Jij hebt de kippen op de boerderij geleewiekt.
  • Hij heeft de ganzen bij het meer geleewiekt.
  • Wij hebben de eenden in het park geleewiekt.
  • Zij hebben de zwanen in de vijver geleewiekt.